VII – Claas Stoffels, veenman en houtdraaier

Claas Bontenbal (V11-6) is vermeld in 1742 in de “Lijste of Cohieren van familien in Zevenhuizen” als eigenaar/bewoner van een huis op het dorp. Het had een geschatte huurwaarde van 40 gulden per jaar. In datzelfde document wordt zijn beroep opgegeven als veenman en meesterdraaier. Hoewel deze combinatie van ambachten wat vreemd overkomt, kwam het in die tijd wel vaker voor. Men moet daarbij in ogenschouw nemen dat een veenwerker in de wintertijd zijn ambacht niet kon uitoefenen en dan met een andere bezigheid de kost moest verdienen. Het beroep van draaier werd binnenshuis uitgevoerd en was daarom niet afhankelijk van de weersgesteldheid. De kunst van het draaien van hout of andere materialen was reeds in het begin van de middeleeuwen bekend. In de 16de eeuw kwam het echter tot grote ontwikkeling en prachtige en kunstzinnige voorwerpen werden toen vervaardigd. Mooie voorbeelden hiervan worden gegeven in het boek “L’art de tournier” uit 1701, geschreven door de Franse monnik Charles Plummier. Het bevat, naast een uitvoerige beschrijving van draaibanken, gereedschappen en de kunst van het draaien, ook 71 pagina’s kopergravures met afbeeldingen van fantastisch knap gedraaide voorwerpen.

Met het maken van kunstzinnige werkstukken uit ivoor of tropisch hardhout zal Claas Bontenbal zich wel niet bezig hebben gehouden. Waarschijnlijk is het zo geweest dat hij voor de kost eenvoudige gebruiksvoorwerpen maakte van essen-, beuken- of eikenhout. Hierbij moet men denken aan: tafel- en stoelpoten, handvatten en deurknoppen, stelen voor landbouwgereedschapen onderdelen voor wagenwielen en spinnewien. Maar ook aan tabakspotten, speelgoed, houten benen knopen en andere alledaagse dingen die Zevenhuizen en omgeving nodig waren.

Claas was trouwens niet de enige (hout)draaier in Zevenhuizen. Nog vier anderen, onder wie zijn jongere broer Jan Stoffelse (V11-7), worden in hetzelfde archiefstuk uit 1742 genoemd als meesterdraaiers. Men kan zich afvragen of beide het vak van hun vader geleerd hebben of dat zei beiden voldoende geld van hun vader erfden, zodat zij een kostbare draaibank konden aanschaffen. De draaibanken die zij gebruikten, zullen hoogstwaarschijnlijk van het type zijn geweest zoals hieronder is afgebeeld.

De afbeelding toont een werkplaats met de draaibank zonder werkstuk, de aandrijving en het gereedschap aan de wand. De plaats van de draaier is tussen bank en gereedschaprek en het daglicht valt van opzij op het te bewerken voorwerp. De rondgaande beweging komt van een constructie bestaande uit een voettrede, een snaar en een boog, De snaar, gespannen tussen trede en boog, wordt tweemaal om het werkstuk geslagen. De beweging was intermitterend, dus voor- en achterwaarts. De boog trekt de trede terug in de uitgangsstand. De draaibank is, op enkele onderdelen na, geheel van hout. Voor het bewerken van het materiaal werd gebruik gemaakt van handbeitels die gesteund werden op een leunspaan. Deze kon op verschillende plaatsen op het draaibankbed geklemd worden. Sneediepte en aanzet werden uit de hand en op het oog gegeven. Er moest dus gecoördineerd kracht worden gezet met handen en voeten; een vermoeiende bezigheid.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.