I – Claes Michielsz den Boentenbal

Er zijn een vijftal akten of aantekeningen waaruit blijkt dat Claes Michielsz buiten het dorp Zevenhuizen woonde en landbouwgrond in pacht of eigendom had. Deze grond was gelegen in de Catgespolder, het gebied ten noorden van Zevenhuizen, grenzend in het westen aan de Rotte en in het oosten aan de landscheiding met Waddinxveen.

Eerste vermelding

Deze is gemaakt in 1536 in een register van Schieland. Claes en nog acht andere boeren waren volgens de schouw in augustus van dat jaar in gebreke gebleven en hadden “nijt ghenoet noch ghepoet” (zie nevenstaande figuur). Ofwel in hederdaagse woorden: zij hadden afgeveend land niet opnieuw beplant met bomen en struiken ter verbetering van de kwaliteit van het moerasachtig gebied. Claes Mijchghijlsz van Zewehussen wordt in deze aantekening aangeduid zonder achternaam maar is onbetwistbaar degene die later de achternaam Bontenbal zal voeren.

Tweede vermelding

In 1543 wordt Claes vermeld in het kohier van de 10e penning en wordt dan aangeslagen voor elf morgen land dat gelegen was in het Noordeinde van Zevenhuizen. Deze Tiende Penning van 1543 in Zevenhuizen is zeer summier van opzet en geeft nagenoeg geen informatie over de ligging van het perceel, noch over de hoogte van de aanslag. De 10e penning was ingesteld in 1542 door de landvoogdes van de Verenigde Nederlanden in verband met de hoge kosten van de oorlogen met Frankrijk en Gelre. Zij stelde tegelijkertijd drie nieuwe belastingen in: een 100e penning (1%) op uitvoer van goederen buiten het rijk van Karel V, een 10e penning (10%) op winst van kooplieden met een eigen vermogen van 1000 gulden of meer en een 10e penning op inkomsten uit onroerende goederen en renten. De 10e penning op onroerende goederen werd na 1543 nog vijfmaal geheven: 1544, 1553, 1556, 1561 en 1564 maar niet alle kohieren zijn bewaard gebleven.

Derde vermelding

In juni 1544 wordt Claes Michielsz weer vermeld in het hiervoor genoemde register van Schieland (zie figuur hieronder). Bij de Sint-Odolfusschouw in dat jaar werd hij verdacht dat hij zijn landscheiding geslagturfd had en dat was door het Hoogheemraadschap ten strengste verboden. Zo wordt in een keur uit 1539 aangegeven dat het slagturven uit dobben, plassen, zwetten, sloten, verdolven venen of andere plaatsen kan worden beboet met 20 ponden voor de eerste keer, 40 ponden voor de tweede keer en bij de derde keer een verbanning uit het land van het Hoogheemraadschap Schieland voor de tijd van tien jaar.

Die saeck tuisschen den dijckgraeff ende Claes Michielszoon den boenten bal van Zevenhuijssen van dat hij die lantscheijdinge te nae gesclachturft heft is bij mijne heeren aangewezen dat men die boden sal senden tot zijne coten om te sijen off hij die lantscheijdinge te nae gesclachturft heft off niet
actum in sinte oels schou anno XLIIII

Maar de zaak van Claes Michielsz was niet duidelijk en de bode moest een en ander nog een keer komen controleren. Blijkbaar was het loos alarm geweest, want een verdere aantekening over het slagturven van zijn land komt niet in het register voor. Opmerkelijk is dat de klerk, die het vonnis in het register schreef, de achternaam van Claes Michielsz “den Boentenbal” boven de tekst heeft toegevoegd. Blijkbaar was dit bedoeld om een verwisseling met een andere Claes Michielsz in Schieland te voorkomen. (In de 10e penning van Zegwaard 1544 b.v. wordt ook een Claes Michielsz vermeld met woning en 17½ morgen land.)

Vierde vermelding

De vierde keer dat Claes vermeld wordt als landbouwer is bij een schouw van Schieland in 1545. In dat jaar was de reden dat hij de landscheiding van zijn land niet “gebloet” ofwel gebloot (= gemaaid) had. Omdat het hier een landscheiding betreft, dus gelegen tussen land en water, viel dit onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het register van Schieland vermeldt verder dat hij een boete kreeg van 25 stuivers, een pittig bedrag voor die tijd.

Vijfde vermelding

In 1561 werd weer een 10e penning geheven. Ditmaal is de beschrijving in het kohier uitgebreider dan die van 1543. Voor de Catgespolder, waar Claes Michielsz woonde, werd het volgende hoofdje gebruikt:

“den Catgespolder, daer die weren strecken uittet westen als van de kade op ’t Nuwe Diep, wezende de scheydinge van Bleyswijck, oostwaerts op tot de landscheydinge van Waddinxveen, beginnende uit het Noorteynde als van de Campmolenpolder zuytwaerts opgaende langes die kade tot de Zijtwint, wezende het scheyt van deze polder en de Swanlaeschepolder”.

Claes komt voor in het kohier met twee percelen, één van vijf morgen groot met een woning, en een perceel van drie hond. Voor het eerste perceel moet hij negen pond betalen, voor het tweede niet. Dat is in lijn met de regel dat onroerend goed dat minder dan twee gulden per jaar opbracht, was vrijgesteld.

Aanvullende vermelding

Tot slot is bekend dat zijn weduwe in 1569 nog aan het Noordeinde woont, dus buiten de kern van het dorp. Zij moet in dat jaar 1 “quartier” aan steeckrekening betalen. De Zevenhuizen steekbelasting hield verband met het grondoppervlak en was verdeeld over 156 aandelen ofwel 624 kwartieren. Een quartier correspondeert dus met een relatief klein oppervlak en onvoldoende voor een landbouwer. Waarschijnlijk waren de landbouwgronden van haar man al door de kinderen geërfd en bezat zij slechts nog het woonhuis, misschien wel n woonhuis met herberg.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.